kunst verdient beter / opinie en commentaar      ingezonden brief van Jouke Kleerebezem aan de Volkskrant, 30 september 2010, niet geplaatst.

kvb logo

Investeren met cultureel kapitaal
‘Voor economische vernieuwingen valt in de eerste plaats te denken aan initiatieven waarin metterdaad wordt onderzocht wat de investering van cultureel kapitaal en van een culturele productie — aan verbeelding, kennis, creativiteit, experiment, schoonheid, emotie, amusement, etcetera — biedt èn vraagt tussen de kunsten onderling, aan toeleverende en distribuerende industrieën en in het algemeen aan alle maatschappelijke sectoren die in het huidige bestel culturele diensten en producten afnemen en aanbieden, cultuur produceren.’


De discussie over de economie van kunst en cultuur kan zich niet beperken tot beslommeringen over de kunstsubsidiëring van het soort hoeveel-voor-wie-en-wat en hoeveel-vergeleken-met-welke-andere-sector en welk-percentage-op-de-begroting...? Voor een economische innovatie van de sector moet inderdaad, zoals Ad ’s-Gravesande in zijn bijdrage aan ‘Opinie & Debat'’ van 28 september ook aangeeft, enige economische en politieke creativiteit worden opgebracht. Het is jammer dat hij zelf geen voorschot neemt.

We mogen er vanuit gaan dat we de politiek niet overvragen als we voor ondersteuning van economische en culturele vernieuwing pleiten. Misschien overschatten we echter de wil van het politieke bedrijf om de economie van iedere sector (en daarmee de economie als geheel) te moderniseren en vooruit te helpen — niet door er meer of minder subsidiegeld tegenaan te gooien, maar door gunstige voorwaarden voor vrijere markten te formuleren en deze in regelgeving te faciliteren. Zoiets vraagt politieke helderheid en een intelligent beleid, waarmee overigens mede een ‘democratiserend’ effect op de productie en consumptie in de culturele sector zou kunnen worden bereikt.

Ad ’s-Gravesande zet de inmiddels bekende economische effecten van de huidige ‘creatieve industrie’ voor ons op een rijtje. Zijn sommetjes kloppen en zijn claim voor een relevante overheidsbijdrage is daarmee gerechtvaardigd. Hij breekt echter opnieuw een lans die door de jaren heen in schermutselingen met hobbyisten uit het hele politieke spectrum al talloze malen is opgelapt: die voor de kunstsubsidie. Zeker uit zo’n kapitaalkrachtige sector als de kunsten is dat bepaald een zwaktebod. Vervolgens paart hij zijn betoog aan een eerder sociaal dan cultureel doemscenario, waarbij de arme burger (‘een groot deel van de bevolking’) cultuur-armer wordt — alsof er in dit land uitsluitend betaalde cultuur kan worden genoten! Wanneer hij tenslotte de kunstsector tot een vorm van ‘maatschappelijke dienstverlening’ reduceert (vergelijkbaar met die welke voor betaalbare ‘huur, gezondheidszorg, wegenaanleg en sport’ zorgen) en daarin eens temeer de rechtvaardiging voor de besteding van belastinggelden vindt, beknibbelt hij op de onschatbare waarde van ons culturele kapitaal. ’s-Gravesande’s bijdrage biedt daarmee weinig perspectief op een andere, bloeiende en vrije cultuureconomie.

Een serieuze en innovatieve overheid zou politieke, mogelijk wetgevende ondersteuning moeten bieden aan een experimentele innovatie van de economische basis van de culturele sector. In een verondersteld vrije markt is de overheid voor vele maatschappelijke sectoren nog steeds een regulerende speler. De kunstsector moet niet eens willen bungelen aan zo’n verondersteld zelfregulerende markt, maar zelfstandig ijveren voor een wezenlijk vrijere uitwisseling van kennis en producties, waarbij cultureel kapitaal de hoogste waarde vertegenwoordigt. ‘Cultureel kapitaal’ is het geheel aan uit culturele praktijken ontsproten en erin geïnvesteerde ideeën, vaardigheden, kennis, methodieken, belangen, netwerken — en de materialisatie, organisatie, productie, publicatie en consumptie daarvan. Voor economische vernieuwingen valt dus in de eerste plaats te denken aan initiatieven waarin metterdaad wordt onderzocht wat de investering van cultureel kapitaal en van een culturele productie — aan verbeelding, kennis, creativiteit, experiment, schoonheid, emotie, amusement, etcetera — biedt en vraagt tussen de kunsten onderling, aan toeleverende en distribuerende industrieën en in het algemeen aan alle maatschappelijke sectoren die in het huidige bestel culturele diensten en producten afnemen en aanbieden: cultuur produceren.

Vanuit het hart van de kunsten kan worden gewerkt aan een mogelijk voorbeeldige — een economisch ‘sleutelgebied’ waardige — economische innovatie van de eigen sector, met initiatieven van alle betrokken partijen en gestimuleerd door een soepel reagerende overheid. ‘Voorbeeldige’ innovatie, omdat juist met de economie van een culturele productie op verschillende niveaus kan worden geëxperimenteerd en effecten kunnen worden geëvalueerd. De kunstwereld, het complexe verband van elkaar wederzijds culturele èn economische voorwaarden bereidende culturele instituties (in kunstonderwijs, kunstproductie, kunstpresentatie, kunstpubliek, kunstmarkt, kunstondersteuning), kan met vernieuwingen gebaseerd op de dynamiek van de eigen ‘markt’ tegelijkertijd intelligenter, socialer en economisch gezonder worden. Behalve over eigen kapitaal beschikken kunst en cultuur hiertoe over een asset waarmee, juist op een moment dat een economische imperatief aan populistische politiek wordt gekoppeld, wonderen kunnen worden verricht: het schaarse maar krachtige goed van het ‘idealisme’.

Economisch idealisme richt zich in het kunst- en cultuurbedrijf dus op vergroting van het culturele kapitaal, in volume, in waarde en in dynamiek. De hierboven beschreven aard en samenstelling van cultureel kapitaal biedt mogelijkheden te over voor bedrijfskundige experimenten. Er kunnen ongelimiteerd nieuwe artistieke en communicatieve producten worden ontwikkeld; nieuwe verbanden tussen producenten, podia en consumenten worden onderzocht; nieuwe beloningen en beloningsstructuren uitgetest; nieuwe zekerheden tegenover investeringen ontworpen; eindeloos nieuwe vormen van samenwerking gezocht; nieuwe solidariteitsverbanden geïntroduceerd... Alles gebaseerd op de enorme rijkdom aan kennis, vaardigheden en op de vrijheidslievende marktwil van de actuele Nederlandse culturele productie —‚ die daarbij zeker niet alleen op zichzelf wordt teruggeworpen, want ook internationaal volledig competitief is en voor een nieuwe economie ook daar geïnteresseerden vindt.



kunst verdient beter      wat de kunst verdient      cultureel kapitaal