kunst verdient beter / opinie en commentaar      Sander Hiskemuller, Trouw, 10 mei 2010 (interview met Joost de Bloois)

kvb logo

Protest is niet het antwoord
‘Kunstenaars kunnen zich niet meer aan de zijde van de sociaaldemocratie of traditioneel links scharen, omdat die domweg niet meer bestaan. In feite heeft het neoliberalisme geen tegenstanders meer en ziet hij daardoor geen noodzaak voor een open maatschappelijke en politieke ruimte. En dat is nou juist de ruimte waar kunstenaars zich in bewegen.’


De bezuinigingen op de kunstensector zijn een logisch gevolg van de politieke ontwikkelingen van de laatste twintig jaar. Protesten zullen niet veel uithalen, voorziet cultuurwetenschapper Joost de Bloois. Hij pleit voor het politiseren van de kunsten om niet door de ‘grimmige’ kant van het neoliberalisme te worden verpulverd.

Een ‘ludieke bezetting’ van het Rijksmuseum, ‘kamperen’ met politici in kunstencentrum W139 om over kunstbeleid te debatteren: Joost de Bloois vindt het protest tegen de bezuinigingen vanuit de kunstensector vooral tragisch. Spasmen van een oude tijd. “Kunstenaars bezigen vooral de clichés over de rol die kunst en cultuur inneemt in de maatschappij. Het probleem is echter dat kunst in de huidige neoliberale politiek en de daaraan gelieerde populistische stromingen geen enkele rol meer speelt, in ieder geval nÌet de rol die kunstenaars haar zelf toebedelen. Dat het mensen verbindt, verrijkt, aan het denken zet. Aan die zaken wordt in de huidige politieke status quo geen prioriteit gegeven. Sterker: ze zijn niet zo gewenst.”

Volgens de cultuurwetenschapper, verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, heeft er de afgelopen jaren een omslag plaatsgevonden. Van het stimuleren van ‘creatieve industrieën’ in de jaren negentig en de vroege jaren nul, slingert de pendel nu naar een feitelijke afschrijving ervan. “Dat is een schok waar de kunstwereld nog niet van bekomen is.”

Die omslag is onomkeerbaar, aldus De Bloois. Kunst wordt niet meer gezien in termen van maatschappelijke vernieuwing, en ook niet langer als motor voor economische innovatie. “Kunst wordt nu vooral gezien in termen van erfgoed en het behoud daarvan. Kunst is iets van het verleden, iets dat bijdraagt aan de nationale identiteit. Dat is een Europese ontwikkeling; de Franse president Sarkozy doet bijvoorbeeld uitspraken over wat er op scholen aan literatuur moet worden gedoceerd.”

Dat is niet te wijten aan de opkomst van het populisme, zoals algemeen wordt verondersteld, wél heeft het populistische gedachtengoed het westerse marktdenken een goed excuus gegeven. “We zijn in een periode aanbeland dat we het andere gezicht zien van het vrijemarktdenken. De vrolijke triomf van het neoliberalisme, van na de val van de Berlijnse muur, is voorbij. Onder invloed van 9/11 en verschillende economische crises hebben we nu met een grimmiger vorm te maken. Het kapitalisme heeft de homo economicus geschapen, de mens die gedreven wordt door eigenbelang en van daaruit rationele keuzes maakt. Kunst heeft waarde, in de kunstmarkt gaan hoge bedragen om, maar het máken van kunst is niet iets wat direct verzilverd kan worden. Het creëren van kunst, en dat geldt vooral voor de uitvoerende disciplines, levert de homo economicus niet genoeg op.”

Ironisch is, vindt De Bloois, dat kunstenaars zijn meegegaan in dat triomfantelijk neoliberalisme. Daar worden nu de zure vruchten van geplukt. “De kunstsector was dolblij dat hij onderdeel werd van politiek beleid. Het was fijn dat kunst werd gezien als iets van maatschappelijk belang, iets wat bijvoorbeeld de multiculturele samenleving zou kunnen bevorderen. In de jaren negentig leidde dat tot de institutionalisering van de avant-garde. De overheid wees plekken aan waar kunstenaars konden experimenteren. Maar de alliantie tussen kunst en politiek bestaat bij de gratie van consensus, niet omdat vernieuwing zo op prijs wordt gesteld. De vernieuwing ligt nu bij de conservatieven, in de afbraak van de verzorgingsstaat en het subsidiestelsel.”

Volgens De Bloois heeft het geen zin te roepen hoe erg die afbraak wel niet is. Met het protest waarmee kunstenaars zich tot nu toe hebben gemanifesteerd, worden juist alle populistische clichés over de ‘nutteloosheid’ van kunst en het gebrek aan maatschappelijk draagvlak bevestigd. “Dat werkt contraproductief.”

Het is moeilijk je te verhouden ten opzichte van een tegenstander die je, in principe, afwijst. “Kunstenaars kunnen zich niet meer aan de zijde van de sociaaldemocratie of traditioneel links scharen, omdat die domweg niet meer bestaan. In feite heeft het neoliberalisme geen tegenstanders meer en ziet hij daardoor geen noodzaak voor een open maatschappelijke en politieke ruimte. En dat is nou juist de ruimte waar kunstenaars zich in bewegen. De taak waarvoor kunstenaars zich gesteld zullen zien, is om een nieuwe vorm van oppositie te creëren. Dat moet voor een belangrijk deel middels allianties met politieke partijen en sociale groepen gebeuren.”

Een ander kenmerk van het neoliberalisme is dat de middenklasse verdwijnt. De Bloois constateert de vorming van een nieuwe sociale klasse, die nog geen duidelijke spreekbuis heeft. “Kunstenaars staan in de voorhoede van die nieuwe klasse van zzp’ers, postbezorgers, verplegers, academici, journalisten et cetera, die van arbeidscontract naar arbeidscontract leven. Met de afbraak van de verzorgingsstaat draait het bij hun om ‘precariteit’: wat bindt is een algemeen gevoel van economische onrust, dwars door oude ideologieën en maatschappelijke klassen heen.”

Maar er is geen sprake van een georganiseerde beweging, laat staan van sociale cohesie binnen deze grote groep van ‘onzekeren’. “Als de kunstenaar gaat streven naar een verbeelding van de gedeelde leefwereld, een gedeelde symboliek, is dat veel reëler dan voor de zoveelste keer roepen dat kunst ‘heus wel’ maatschappelijke draagkracht heeft.”

De Bloois verwijst naar de opleving van de Autonomia-beweging die ontstond in de late jaren zeventig. “Daarin werd gezocht naar sociale verbanden tussen ‘atypische’ groepen — als deeltijdwerkers, migranten, drop-outs en alternatievelingen —- door met kunst, media en leefvormen te experimenteren. Tekenend is dat veel autonomisten van het eerste uur weer een belangrijke rol spelen in het huidige academische discours over kunst en cultuur.” Maar ook in een bekendere stroming als De Stijl streefde men al naar een herziening van de kunsten, naar aanleiding van technologische, wetenschappelijke en maatschappelijke veranderingen. “Met een hedendaagse uitwerking van dergelijke uitgangspunten bedoel ik overigens helemaal niets engs, geen sociaal-realistische toestanden uit de jaren dertig of zo, maar wel een gepolitiseerde verbeelding van een nieuwe wereld.”

Daar is iets bij voor te stellen in het geval van scheppende kunsten als performancekunst, mediakunst, beeldende kunst. Maar wat als het gaat om sterk op traditie gestoelde kunsten —- zeg klassiek ballet?

“Kunsten als ballet of toneel worden op dit moment het hardst getroffen omdat ze het zwaarst leunen op een economische infrastructuur. Behalve een theater heb je een geluidsman nodig, dansers, iemand die de kostuums wast en strijkt. Het klinkt misschien een beetje Bertolt Brecht-achtig, maar het is een mogelijkheid dat je laat zÌen dat je al die mensen nodig hebt. Zeker bij zoiets als ballet, de favoriete kunstvorm van de koninklijke familie. Het zou toch fantastisch zijn als onze koningin een ballet bijwoont waarin de nadruk wordt gelegd op het feit dat iemand de volgspot bedient met een tijdelijk contract?”

De vraag is of een dergelijke politieke aanpak wel bij de sector past. Toch zal de kunstensector hoe dan ook met een antwoord moeten komen, voorspelt De Bloois.

“Dat ligt voor ballet of toneel zeker niet in het populariseren van de kunstvorm, zoals je maar al te vaak ziet. Als je als kunstvorm je autonomie wilt bewaren, en daar begint en eindigt het hele verhaal natuurlijk mee, moet je laten zien hoe de kunstvorm is ingebed in bestaande sociale structuren. Daaruit haal je bestaansrecht en alleen daardoor is de mythe te doorbreken dat de kunstenaar in zijn ivoren toren zit, subsidies opsoupeert en daar niets nuttigs voor in de plaats stelt.”



kunst verdient beter      wat de kunst verdient      cultureel kapitaal