Jouke Kleerebezem

Nieuwe Geheugens! Meer Geheugens! Meer Openbaarheid!

The primary source of this information is Shadow Play


Is het beeldend kunstenaars, architekten en vormgevers nog gegeven om visies te formuleren op de toenemende verdichting van openbaarheid? Kunnen de investeerders in onze symbolische orden nog enige theoretische en fysieke ruimte scheppen, of werden ook zij verzwolgen door de verstikkende bureaucratisering en commercialisering van de produkten Informatie en Openbaarheid? Brengt een nieuwe eeuw de nieuwe eindes van de oude kunsten? Of onthief de Distributie de Verbeelding uit de Macht en hoeft niets meer Plaats te vinden omdat we elke Oriëntatie kwijt zijn?

'Verdichtende openbaarheid' lijkt een paradox. Maar 'openbaarheid' betekent niet meer de traditionele democratische toegankelijkheid, die we ons als vanzelfsprekend voorstellen bij begrippen als 'openbare ruimte', 'openbare gelegenheid', 'openbare orde' en 'openbaar debat'. De zich verdichtende openbaarheid is de openbaarheid van een totale communicatie die de informatiemaatschappij ons belooft. Het is de dynamische openbaarheid van 'alle informatie op elk moment beschikbaar voor iedereen': het ideaal van de eerste generatie informatie- en communicatietechnologische vernieuwers en computerontwerpers. Het is de utopie van de media, van de netwerken en van de connectivity.

Openbaarheid is inmiddels, net als informatie, een snel aan commerciële erkenning winnend produkt. De geschiedenissen van deze twee produkten zijn nauw verbonden. Het recht op informatie is traditioneel een openbaar en algemeen recht. Openbaarheid wordt echter in hoog tempo weggekocht bij de collectieve voorzieningen , en zo wordt de handel in informatie gevoed. Een geprivatizeerd beheer van informatie bedreigt de traditionele openbaarheid van cultuurgoed als het onderwijs en andere openbare voorzieningen. Tegelijkertijd ontwikkelen zich hier echter alternatieven voor het monopolische beheer van cultureel en symbolisch goed door het `staatsbedrijf': de overheidsbureaucratie van politiek en ambtenarij.

In een tijd van communicatieve dynamiek moeten de symbolische orden geen absolute betekenissen af willen dwingen. De historische rol van de beeldende kunst, architektuur en vormgeving, als betekenisomgeving en -katalysator, gebiedt een kritische positie te kiezen ten opzichte van ontwikkelingen waarin nieuwe voorwaarden van betekenisgeving worden geformuleerd. Onze disciplines zijn immers dagelijks verantwoordelijk voor het scheppen van de materiële en theoretische voorwaarden waaronder nieuwe lezingen en initiatieven plaats kunnen vinden. Met de toenemende informatiedichtheid en behoefte aan en vraag naar openbaarheid, moeten deze disciplines uit hun -- zowel wederzijdse als externe -- kommentaarpositie worden bevrijd, uit hun vicieuze metaforische modellenstrijd worden verlost. Alleen dan zullen zij zich in kunnen zetten voor de ontwikkeling van faciliteiten, advies en betekenis in de conflictueuze omgeving van een onbegrensd informatie aanbod.

Kunst, architektuur en vormgeving maken openbaar en kunnen daarom door hun beoefenaars ingezet worden tegen de eindeloze drang tot archivering en musealisering, waarin een nostalgische bureaucratie en commercie elkaar naar de kroon steken. Wij moeten de symbolische orden inzetten vóór de dynamiek van een vitaal lezen, vóór het elan van nieuwe openbaarheden. Zo wapenen we ons tégen politieke en economische patronen van selektie -- de privileges, de geheimhouding, de controle van openbaarheid. En zetten we ons in voor de connectivity, de ontcijferingen en de sociale en commerciële dynamiek van gedeelde informatie. Het feit dat informatie en openbaarheid produkten zijn als elk ander, stelt ons daarbij gerust: het zijn geen decreten van een nog onbekende godheid of natuurlijke macht. Het zijn dezelfde oude bedrijven die deze nieuwe handel willen konfisceren voor een nieuwe tijd. Maar de economie van de informatie is afhankelijk van expertise en tradities die in de symbolische disciplines zijn opgebouwd.

Geheugens die wij, kunstenaars, architekten en vormgevers, scheppen en beheren, worden niet meer toegankelijk gemaakt door de lusteloze bemiddeling in de musea of door de bloedeloze ontcijfering in de kritiek. Zij worden opengebroken door de media. In de media treffen we ook het publiek aan. Trots vertoont het zich in zijn Benneton en in zijn Greenpeace, in zijn Gaultier en in zijn Koolhaas, in zijn Bosnië en in zijn Barney... Een groteske aanblik! Onovertroffen Openbaarheid! Daar moeten we bij zijn!

Archis 1993