postmonumentaal Gorontalo
Op het plein tussen de hotels Melati en Saronde staat het standbeeld van Nani Wartabone, een lokale verzetsman die tegen de Nederlanders guerrilla heeft gevoerd. De kunstenaar heeft zich laten inspireren door het padvindersuniform. (Gorontalo, Sulawesi, Indonesië; tekst uit reisbrochure)

Postmonumentale beeldvorming werd gepubliceerd in tijdschrift Open, nummer 8 (2004). Bijgaande aantekeningen gingen aan het artikel vooraf.


Jouke Kleerebezem



Postmonumentale beeldvorming


Niets ter wereld is onzichtbaar als het monument. Zonder twijfel wordt het opgericht om gezien te worden — zelfs om aandacht te trekken; maar het lijkt daarbij te worden geïmpregneerd tegen de aandacht. Zonder een moment te beklijven glijdt deze er vanaf, als een druppel water van een laag vet.
— Robert Musil, Nachlaß zu Lebzeiten, 1936 [1]




collectief geheugen


In de Voetboogsteeg in het hart van Amsterdam hangt op enkele meters boven het plaveisel een blauwe neon. Vier hoofdletters van bescheiden formaat spellen een woord dat zowel in het Nederlands als in het Engels een alarmerende betekenis heeft. De neon schrijft “HELP” op de plek waar in 1996 Joes Kloppenburg met dodelijke afloop wordt afgetuigd door kroeglopers die hij op hun agressie tegen een dakloze plaatsgenoot aanspreekt. Het gedenkteken wordt een jaar later op initiatief van de Stichting ‘Kappen nou’ onthuld.

Op 6 mei 2003 wordt door burgemeester Opstelten aan de Korte Hoogstraat in Rotterdam een bronzen buste op sokkel van Pim Fortuyn onthuld. De gemeente Rotterdam zorgt voor het onderhoud van de sculptuur.

Zodra het benodigde bedrag bijeen is zal in Boxmeer een beeld van de na een omstreden behandeling aan borstkanker overleden actrice en commédienne Sylvia Millecam worden geplaatst.

Voor de door supermarktpersoneel ten onrechte van winkeldiefstal verdachte en om die reden op straat doodgeslagen druggebruikster Anja Joos groeit op de plaats van de moord in de Amsterdamse Pijp een tijdelijk monument.

Volkszanger André Hazes krijgt een massale uitvaartplechtigheid in het Amsterdamse voetbalstadion ArenA. Het eerbetoon wordt door de publieke omroep rechtstreeks op televisie uitgezonden. Aan een standbeeld wordt gewerkt.

Tot uiting van woede en ter gedenking van de moord op cineast Theo van Gogh wordt nog dezelfde avond door 20.000 mensen een lawaaiprotest op de Amsterdamse Dam gehouden waarbij lokale en landelijke politici spreken. De bloemenzee aan de Linaeusstraat mag aangroeien tot en met de uitvaart. Die bijeenkomst van familie en vrienden van de kunstenaar wordt live op de televisie uitgezonden en door Maartje van Weegen van commentaar voorzien.

Een voor de ‘Grootste Nederlander Aller Tijden’ opgericht KRO televisiemonument wordt anno 2004 tussen Willem van Oranje (1533-1584) en Pim Fortuyn (1948-2002) betwist.

Ons collectieve geheugen maakt de ene spagaat na de andere.


media/monumenten


Met een monument wordt gewoonlijk een persoon of evenement van uitzonderlijk belang herdacht. Gedenktekens worden opgericht op gezag van instituties van moreel en politiek onbesproken reputatie. Zulke instituties handelen uit naam van diegenen die hun totstandkoming mede hebben bevorderd. Overheden handelen uit naam van een meerderheidsbelang in de samenleving. Ze brengen dit belang tot uitdrukking in de dagelijkse politieke organisatie van een natie en in de articulatie van buitengewone gebeurtenissen en belangrijke initiatieven deze betreffende. De politieke macht delegeert in principe alle beslissingen die niet zuiver politiek zijn. Vertegenwoordigers uit het maatschappelijke veld adviseren op basis van hun specialistische kennis. Een ambtenarenapparaat voert uit. Politieke belangen zijn zichtbaar tot in de fijnste vertakkingen van het maatschappelijke bedrijf.

(...)

De organisatie van de beeldende kunst in het publieke domein volgt het representatieve principe. Ons collectieve geheugen wordt langs de weg van democratisch samengestelde ter zake kundige commissies en fondsen geïnformeerd. Geïnteresseerden met kennis van zaken maar zonder direkt belang bereiden overheidsbeleid en wijzen de collectieve gelden toe waarmee niet alleen kunst in het publieke domein maar ook het openbare onderwijs in de kunsten en andere voorbereidingen op en manifestaties van het kunstenaarschap worden gerealiseerd. Het subsidiestelsel is erop gericht gelden te fourneren aan artistieke initiatieven die zonder zo’n bijdrage niet levensvatbaar zijn. Daaronder begrepen activiteiten beslaan het brede gebied van de productie, de presentatie en distributie van alle kunstvormen. Subsidie corrigeert een markt. Aan de hand van de argumenten die in de verdeling van middelen de doorslag geven onderscheiden we een sociaal (-cultureel) en een artistiek (-inhoudelijk) subsidiebeleid.

(...)

Worden gelden aangewend tot emancipatie en educatie, ter leniging van bijzondere maatschappelijke noden en nivellering van veronderstelde culturele ongelijkheid, dan is er geen sprake van een zuiver artistiek-cultureel beleid. Men stimuleert het onderzoek in en de productie van kunst niet door de kunstenaar en de in zijn of haar werk bemiddelende instelling of onderneming een taakstraf op te leggen in de vorm van enige verplichting tot maatschappelijk engagement. Dat een kunstenaar om te kunnen werken moet eten en zich moet kunnen verzorgen spreekt overigens vanzelf. Maar ook voorzieningen op dat gebied dienen, mocht een markt onvoldoende economische dynamiek hebben, niet uit kunstengelden maar uit sociaal-economische fondsen te worden gefinancierd. Maatschappelijk engagement kent vele vormen. Een overheid dient er geen te bevoorrechten want dan bedrijft hij geen cultuurbeleid maar politiek. Talent en temperament van de individuele kunstenaar leiden hem of haar al dan niet dicht op een maatschapelijke en soms politieke werkelijkheid. Uit de vele omgangsvormen met de collectiviteit is de politiek geëngageerde er slechts één. Een verruimd idee van politiek laat ook andere dan sociaal geëngageerde noden zien. Het verwerven en delen van kennis is daar weer een van. De kunsten bemiddelen op een bijzondere manier in ons beeld van de werkelijkheid: kunst brengt unieke kennis voort, die andere maatschappelijke disciplines niet kunnen aanreiken.

(...)

Monumenten zijn zelden grote kunstwerken. Daarbij verhalen de nieuwe monumenten niet over grote gebeurtenissen noch herdenken ze grote mensen. De gedenktekens tegen ‘zinloos’ geweld (alsof zinnig geweld denkbaar is) maken incidenten zichtbaar waarbij een gewone burger om een gewoon burgerlijk initiatief — het zich bekommeren om bepaalde gedragsregels die in een democratische samenleving zijn overeengekomen — wordt gemolesteerd door ontsporende medeburgers. Particulier initiatief neemt vervolgens de verantwoordelijkheid om de wandaad in een bescheiden monument te herdenken, zichtbaar te maken. De gemeenschap draagt een steentje bij in de vorm van het ter beschikking stellen van een stukje openbare ruimte, het eventuele onderhoud van het gedenkteken. De media hebben voor dit soort monumenten een kort geheugen. Maar zelfs ter herdenking van gebeurtenissen met een ingrijpend maatschappelijk effect, zoals de moorden op Fortuyn en Van Gogh, wordt geen opdracht tot het ontwerpen van een monument uitgeschreven. Media-aandacht mag kortstondig zijn, het is het enige eerbewijs dat de gewone mens kan toevallen. Kort maar krachtig, en bij voorkeur live. Als de gesneuvelde uitgaansmens, junk, politicus of kunstenaar geen eigen werk nalaat dan verdampt zulke aandacht even snel als de bosjes bloemen op de plaats van de misdaad verwelken en de waxinelichtjes er opbranden.

(...)

Correspondeert de schaal van de media-aandacht met die van de maatschappelijke gebeurtenis waardoor deze wordt opgeroepen? Wat voor zichtbaarheid verdient de alledaagse werkelijkheid en waar kunnen we die het beste organiseren? Kan kunst niet gewoon tot de alledaagse ervaring behoren? Of is het isolement van het museum of de concertzaal of de bibliotheek een noodzakelijk filter dat de verbijzondering van de alledaagse werkelijkheid mogelijk maakt, zonder dat het een autistische nieuwe werkelijkheid wordt, waarin we net zo gemakkelijk voor de dagelijkse realiteit kunnen vluchten als in de massamedia? Zou een op culturele integratie beluste overheid niet tot dagelijkse museumgang moeten verplichten om het gros van de autochtone bevolking bij te scholen? Zijn de musea geen zichtbaarheidsmachines par excellence? Is het niet vele malen instructiever om de dagelijkse werkelijkheid door de lens van (het kunstwerk in) het museum te bezien, dan het museum door de kaleidoscopische toeter van de dagelijkse werkelijkheid? Welk museum voldoet anderzijds vandaag nog aan de onvoorwaardelijke eis tot splendid isolation? Welke museumdirecteur heeft de moed om de winkel te sluiten en weer kunst te gaan tonen?


einde van de geschiedenis


In de massamedia volgt blijvende onzichtbaarheid op kortstondig verblindende overbelichting. Er is geen enkele continuïteit in de berichtgeving. Juist als we via de mediabeelden in gebeurtenissen en personen geïnteresseerd dreigen te raken, zijn ze al weer van de televisie en uit de gedrukte pers verdwenen, om god mag weten waar en wanneer weer op te duiken — als dat er al van komt. Het nieuws is kortademig en eenzijdig. Een ‘einde van de geschiedenis’ is slechts het einde van gezaghebbende instituten en hun monumenten, het einde van scholen en kerken, het einde van de dominante beeldvorming van maatschappelijke ideeën en processen. Ontstaat er mogelijkerwijs tegenover de prominente zichtbaarheidsclaim van grote monumenten, die in op vaste momenten terugkerende manifestaties worden gearticuleerd, een bescheiden alledaags zichtbaarheidsappèl van het niet zinloze maar weerloze gedenkteken, een monument dat net zo bescheiden alledaags is als de gebeurtenis die er aanleiding toe gaf, voor een passant die er op eigen initiatief bij stil kan staan, bijvoorbeeld om een kaars te branden? Zou zo’n weerloos monument onze aandacht misschien wèl vasthouden — zou het mogelijk niet geïmpregneerd zijn om deze van zich af te laten glijden? Was het aandacht afleidende impregnaat van het onzichtbare monument waarover Musil schrijft misschien afkomstig van het monumentale gezag dat de oneindige en meerduidige betekenis van grote gebeurtenissen en historische figuren in een autoritaire beeldvorming probeert op te sluiten?

(...)

Het geloof in het belang en de kracht van het alledaagse lijkt op het eerste gezicht in tegenspraak te zijn met het belang dat we aan de kunst stellen, namelijk dat ze onze waarneming en ervaring verbijzondert. De kunst moet niet alleen maar ‘zichtbaar maken’, maar beeld-vormend zijn. Voorbij een alarmerend wijzen op de gebeurtenissen van onze tijd suggereert de kunst andere verbanden, een andere maat van onze beleving, alternatieve normen en waarden, door deze radicaal te overdenken en te verbeelden en door ze terug te voeren in de maatschappelijke werkelijkheid, zonder ze er in te laten verdwijnen. Het ontspannen en overigens niet zelden goed genietbare plezier van kortstondige mediale aandacht komt ook de kunst ten goede. Voorbij deze aandacht moet ze er echter in slagen het geheugen te voeden met terugkerende emoties en reflectie. De aldus opgebouwde kennis blijft de kunstliefhebber een leven lang tot steun en genot. Alleen al dat tijdloze effect draagt bij aan de waarde van kunst als kennis, in de ruime betekenis van een in ervaring en reflectie opgebouwd duurzaam inzicht in hoe we welke levensbeschouwelijke en vermakelijke zaken duiden, organiseren en genieten. De kunst in het alledaagse is iets anders dan de kunst van het alledaagse. Kunst brengt zowel uitzonderlijke als alledaagse ervaring voort, in de zin dat het een van de voorwaarden voor de receptie van de werkelijkheid vormt. De kunst brengt — in elke vorm van articulatie en verbijzondering, in de meest efemere of monumentale verschijningsvorm, van de meest conceptuele tot de meest expressieve uiting — beelden voort die beklijven.


black line


Zonder achterdochtig te worden moeten we ons ervan bewust zijn dat ons alles dat we zien wordt voorgespiegeld. Zolang we het zichtbare en het voorspiegelende met elkaar in verband kunnen brengen is er niets aan de hand. Onze ervaring wint er zelfs bij het apparaat dat onze beeldvorming verzorgt ten volle mee te belichten. Dan stappen we met plezier in en uit elke illusie. Het hardnekkige misverstand van de politiek bestaat erin dat er, als we allemaal in dezelfde illusie stappen, een evenwichtige samenleving ontstaat die ook nog eens een hoge culturele en ethische vlucht kan nemen. Dat monumentale ethische idee is net zo naïef als dominant in het post-politieke tijdperk, waarin nieuwe bedreigingen moeten worden getrotseerd, van nieuwe vijanden die van de politieke lopende band rollen. ‘Integratie’ wordt voor dezelfde markt geproduceerd als ‘terrorisme’. Beide zijn een mediaal misverstand. Beide moeten in een eigentijdse culturele productie gepareerd worden. Van en voor beide illusies moeten beelden en tegenbeelden worden geproduceerd. Beide moeten alle aandacht krijgen. Alleen dan verbleken op een bepaald moment de platte mediabeelden die er weliswaar stuk voor stuk niet op gericht zijn te beklijven, maar in hun narratieve verband en in hun repetitieve overbelichting kracht van argument en daarmee politieke geldigheid kunnen krijgen — al snel voldoende voor één verkiezing, één maatregel, één monument, één geval van zinloos geweld. Eén afrekening die een nieuwe vijand zichtbaar maakt.


bijblijvende beelden


‘Beelden die blijven’ zijn nog geen monumenten. Net als in andere kennisgebieden wordt in de kunsten een rijke ervaring opgebouwd op basis van langdurig volgehouden maar vaak schoksgewijs verlopende productie en consumptie. Diepere inzichten groeien aan de hand van een oneindige reeks confrontaties met werken van kleiner en groter belang. Het genot van de kunst houdt wat dat betreft geen enkele maat, en smaken blijven verschillen. De mate waarin de aanraking met kunst bijdraagt aan de opbouw van kennis en inzicht is afhankelijk van uiteenlopende factoren, waarover moeilijk te generaliseren valt. Diversiteit in het aanbod moet tegemoet komen aan de culturele diversiteit in de samenleving. Het is een ideologisch misverstand om in de eigentijdse maatschappelijke orde culturele integratie te projecteren. De scheidslijnen tussen verschillende soorten kennis doorkruisen in willekeurige richtingen wat eens duidelijk te onderscheiden maatschappelijke facties waren. Waar oude scheidingen wegvallen worden haastig nieuwe gezocht. De epistemologische onrust van de huidige overgangsperiode, naar wat meestal wordt beschreven als een ‘informatiesamenleving’, manifesteert zich in de onoverzichtelijkheid en gedeeltelijke incoherentie tussen idee%euml;n, overtuigingen en hun maatschappelijke expressie — om het even of het nu om sociale, politieke of culturele constructen gaat. Onder de enorme invloed van commerciële media op onze beeldvorming verloopt het beeld- en kennisvormingsproces radicaal anders dan in de historische periodes waarin andere maatschappelijke organisaties en belangenvertegenwoordigers (andere ‘scholen en kerken’) de burger zijn wereld presenteerden. Zowel de dominante als de dominant-alternatieve facties worden vandaag overweldigd door een nietsontziend media-offensief, waarvan de werkelijk explosieve kern in de nieuwe en niet in de oude massamedia ligt. De laatste produceren voornamelijk ‘ruis’.

(...)

De verkiezing van de Grootste Nederlander Aller Tijden is de zoveelste manifestatie van de epistemologische crisis waarin het oude culturele en politieke bestel zich bevindt. Onze ‘kennis van de kennis’ laat zich door mediatisering en informatisering volledig uit het lood slaan. Overheden en maatschappelijke instituten hebben er geen idee meer van wat een samenleving zou moeten willen leren. Alles wordt dus maar aan de consument overgelaten. Natuurlijk geeft dat een feestelijke duizeling. Een zekere intellectuele dronkenschap valt er niet aan te ontzeggen. Het verlies van controle werkt bevrijdend. De viering van nieuwe markten en media gaat gepaard met uitzinnige illusies van de maakbaarheid van een global village. Met name informatisering en de netwerksamenleving die er het product van zal zijn stemmen verwachtingsvol. De blindheid in het doordenken van de basisvoorwaarden van een netwerksamenleving zorgt voor die merkwaardige stemmingswisselingen tussen euforie en wantrouwen. ‘De samenleving is naar de kloten, maar met mij gaat het goed’ was niet voor niets het overwegende sentiment in een recente peiling onder de Nederlandse bevolking naar de kwaliteit van het leven.

(...)

De multi-culturele — verzuilde, maar in zijn brede traditionele belangenbehartiging tamelijk stabiele — Nederlandse samenleving van de tweede helft van de 20e eeuw wordt omwille van de illusie van maatschappelijke integratie afgebroken. Onder druk van culturele en religieuze overtuigingen en gebruiken die hun ontstaan voor een belangrijk deel buiten de Nederlandse geschiedenis vinden schuiven onze bewindslieden een wereldvreemd systeem van normen en waarden naar voren dat de voorwaarden moet vormen voor de burgerlijke samenleving van de 21e eeuw. Terwijl de zichtbaarheid van de multiculturaliteit in al zijn groteske naaktheid op straat ligt wordt door de politiek aan een maakbare integratie gewerkt. De samenlevingseigen onrust die tot 11 september 2002 aan de daarna ontstane geweldspiraal voorafging werd nooit door enig zittend bestel gethematiseerd of tot probleem genomen. Zo snel mogelijk moest er eind 2002 een nieuwe vijand worden gecreëerd. Waar kon deze gemakkelijker gevonden worden dan in de signatuur van de aanslagen in de VS? Het is onthutsend om te zien hoe vruchtbaar de grond voor de oorlogsretoriek van de regering Bush wereldwijd was. De kracht van de alarmistische waanzin toont de maakbaarheid van mediale zichtbaarheid stuitend aan. Door ons de mediale besmettelijkheid van abjecte politieke ideeën goed bewust te worden kunnen we ons beter voorbereiden op de lange en lastige weg die de samenleving naar een postmonumentaal bestel moet afleggen en ons de rol van de kunsten daarbij proberen voor te stellen.


black line


Mediatisering en informatisering zijn de twee grote communicatieprojecten waarin een Westerse samenleving zijn vorm en betekenis voor een nieuw tijdperk probeert op te maken. Het verschil tussen mediatisering en informatisering loopt niet langs de lijnen van onderscheiden technische media. Het is niet de inzet van een strijd tussen oude en nieuwe media, of tussen analoge en digitale productieprocessen. Mediatisering speelt zich zowel in interactieve als in statische media af, informatisering voltrekt zich zowel aan traditionele, lineaire als aan actuele, genetwerkte media. Het verschil tussen mediatisering en informatisering is epistemologisch: beide projecten komen langs andere wegen en met verschillende middelen tot verschillende vormen van kennis — in beeldvorming, door thematisering van de productie, distributie en receptie van maatschappelijke ideeën.


mediatisering


De massamedia bieden ieder maatschappelijk belang een podium. Aan de populaire pers en de televisie lezen we het duidelijkst het resultaat van het mediatiseringsproces af. Nu andere kennisinstituten en belangenorganisaties aan ontkerkelijking lijden vormen die media een laatste maatschappelijk instituut naar traditioneel begrip. Ze kennen echter niet het solidariteitsprincipe dat de oude instituten kenmerkte: we worden er geen lid van. We kunnen ons niet tot de media bekeren, omdat het geen ideologische canon hoedt. Daarom zie ik de populaire media liever als aggregaat dan als een dwingende kracht. Inderdaad een medium, een bindmiddel dat oneigenlijke elementen in een los relationeel verband houdt. Bij analyse vinden we er sporen van elke denkbare overtuiging in terug. Overtuigingen die voorheen in geconcentreerde vorm door politieke en sociaal-culturele belangenbehartiging ontwikkeld en gedragen werden verwaaiden over de media en zorgen daar nu voor het kleine onderscheid tussen programma’s en presentaties van verschillende artiesten, makelaars, zenders en gemachtigden.

(...)

Het belangrijkste kenmerk van mediatisering is het eindeloze oprekken van de publieke sfeer, ten behoeve van de eigen industrie. Het private wordt gedramatiseerd en het openbare geïndividualiseerd. Zowel voor amusement als in de ‘serieuzere’ genres is de televisie het massamedium bij uitstek, met ‘inhoud’ voor èn door een massamarkt en -publiek. Mediatisering brengt in het nog steeds populairste medium alles onder de aandacht zonder onderscheid des persoons, zonder onderscheid naar de kwaliteit van de inhoud, zonder onderscheid naar de kwaliteit van de geëtaleerde kennis, en zonder weerwoord van een kijker, die overigens in toenemende mate in het aanbod zelf wordt gethematiseerd, in de dramatische nietszeggendheid van zijn alledaagse bestaan. Daarbij blijkt keer op keer het hiervoor betoogde dat de verbijzondering van de alledaagse werkelijkheid buiten die werkelijkheid moet worden gesitueerd en er niet in mag opgaan. Vaak wordt er gerefereerd aan de gebrekkige verifieerbaarheid van ‘Internet-informatie’. In de oude media en vooral van de televisie weten we tenminste zeker dat 90% van het aanbod aan een fictieve werkelijkheid ontspringt.


informatisering


Informatisering is een wezenlijk ander project. Natuurlijk vallen er, dankzij technologische en commerciële ontwikkelingen, paralellen met mediatisering te trekken. Informatisering verslaat mediatisering in technologische en logistieke zin op bijna elk niveau. Het beste model om informatisering aan te bestuderen is natuurlijk het Internet. Het biedt een onbegrensde culturele dekking en flexibiliteit, een ongelimiteerd aanbod aan inhoud en de consument superieure keuze- en navigatiemogelijkheden. Een netwerkcultuur, als we die zouden mogen definiëren als de cultuur die (pas) met het Internet kon opkomen, biedt de viering van het vrije verkeer van digitale inhoud tussen individuele belanghebbenden, onafhankelijk van institutionele bemiddelaars. Het net vormt een platform waarop iedere partikuliere interesse op respons mag rekenen en waar dankzij het authentieke idealisme van de eerste en tweede generatie Internetpioniers een ongeëvenaarde hoeveelheid en kwaliteit aan cultuurbezit gratis beschikbaar is. Daar staat tegenover dat de penetratie van het Internet, afhankelijk als het de afgelopen 40 jaar van bekabeling was, zich niet aan die van gedrukte media of televisie kan meten. Met de snelle acceptatie van het nieuwe medium en met de verschuiving van de kabel naar de ether wordt die achterstand echter voortvarend ingelopen.

(...)

Voordat we informatisering nu geheel met het bekabelde of draadloze Internet gelijkstellen, en het daarmee als een vooral technologische conditie voorstellen, moeten we aandacht besteden aan de onderscheidende eigenschappen waarin het zijn doelen stelt en zich van mediatisering onderscheidt. Informatisering richt zich niet tot de massa maar tot het individu. Het adresseert de individuele burger. Het netwerk biedt verschillende mogelijkheden om zich met zijn of haar belangstelling te identificeren en vervolgens de gewenste informatie op te zoeken, of zich op de eigen kennis en interessen aan te laten spreken. Mijn informatie, informatie over mijn belangstelling en voorkeuren, is in het netwerk bij mij persoonlijk, desnoods anoniem, terug te vinden, niet bij mij als lid van een of andere geloofsgemeenschap. Tenzij ik me bewust als lid van een bepaalde belangengroepering heb geprofileerd ben ik niet in die hoedanigheid door andere gebruikers van het netwerk aan te spreken.

(...)

Informatisering is de opslag van gegevens over ideeën, mensen, en zaken — de opslag van ‘inhoud’, in de vorm van beeld, tekst en geluid — om deze op afroep en naar keuze in het netwerk paraat te hebben en op willekeurig welk adres te leveren. Hierbij is geen programmerende tussenkomst nodig, het volstaat dat de gegevens die ik zoek op dat moment ergens, desnoods verspreid, in het netwerk zijn opgeslagen en zodanig zijn geoormerkt dat ze op mijn vraag kunnen worden geleverd. Hoewel het informatienetwerk in principe zonder tussenkomst gegevens levert, kan het ook bemiddeling leveren. Informatie heeft betrekking op ideeën, mensen en zaken. Mijn interessen betreffen ideeën, mensen en zaken. Deze gegevens kunnen net zo goed al in het netwerk aanwezig zijn, als dat ze in antwoord op mijn verzoek door een andere netwerkgebruiker worden toegevoegd. Alle transacties in het informatienetwerk verlopen dankzij een ongelimiteerde en in eindeloze configuraties gerelateerde gegevenopslag en de selectieve toegang tot deze gegevens. In plaats van het veelgehoorde oordeel dat het netwerk zou funktioneren in ‘dis-intermediation’ is er juist sprake van ‘pan-intermediation.’ In potentie informeren alle netwerkgebruikers alle andere netwerkgebruikers. Kennis ontstaat in het toetsen van zoveel mogelijk verschillende aanbevelingen, in plaats van in het volgen van een algemeen geldend en autoritair advies.

Het informatienetwerk is natuurlijk niet vrij van mediatisering. Naar het model van de oude media probeert een media-industrie om de controle over gegevenbeheer en articulatie te behouden. Mediatisering wordt met dit doel voorgesteld als de activiteit van een maatschappelijk instituut — het laatste zoals we eerder zagen — dat ons zou kunnen helpen om onze culturele identiteit te kiezen of te vinden. Het zou ons behoeden voor schadelijke informatie, of voor het uitlekken van onze eigen informatie, naar partijen die daar misbruik van zouden kunnen maken. De media willen een bemiddelingsmonopolie. Zoals gebruikelijk in een oplichterspraktijk zullen ons de profiteurs nu juist datgene afhandig maken tegen welk verlies ze ons pretenderen te beschermen, met name onze exclusieve aandacht, en onze privacy. Informatie is ook maar handel. Het zou naïef zijn te denken met het Internet een vrijplaats zonder dergelijke praktijken te hebben gecreëerd — even naïef als het is te menen dat het Internet nu juist een vrijplaats voor oplichterij en professionele criminaliteit is. Massamedia en informatiemedia zijn verschillende aggregaten waarin net zo goed constructieve als destructieve krachten werkzaam zijn. Het zijn verschillende wegen naar kennis en beeldvorming, geen wereldvreemde besloten universa.


black line


In een tijd waarin niet wij de beelden maar de beelden ons met monumentaal enthousiasme bestormen moeten we onze aandacht zien te richten op datgene dat we werkelijk zichtbaar zouden willen zien worden... Wat valt er in dat enorme aanbod te ontwaren? En: hoe dragen we er aan bij, hoe leveren we, hoe organiseren en redigeren we ons eigen aanbod. Hoe laten we de eigen beelden waarvan we de zichtbaarheid diep verlangen tot hun recht komen in de overdadige context van de hedendaagse communicatie? Waar situeren we ‘beelden die blijven’? De massamedia houden de aandacht maar kortstondig vast, monumenten stoten hem af. Als duurzaamheid een van de laatste legitimaties van de kunst is, en deze niet meer institutioneel kan worden gegarandeerd, noch in de massamedia wordt aangeboden, omdat een nieuwe economie er niet op zou floreren, waar zouden we het postmonumentale beeld dan kunnen situeren, opdat het toch beklijft?


postmonumentale beeldvorming


Onder postmonumentale beeldvorming versta ik zowel de beeldvorming van een postmonumentaal, postinstitutioneel bestel als de constructie van het postmonumentale beeld. Beeld en bestel zijn beide niet-meer-monumentaal. De legitimatie van de zichtbaarheid van de beelden, de constructieve samenhang tussen inhoud en context, is niet meer afhankelijk van een centraal autoritair initiatief, of politieke macht. Het Internet, ons werkende model van een informatienetwerk, is geen instituut. Informatisering is een distribuerend, geen redigerend proces. Er worden geen nieuwe hiërarchieën opgericht. Data zijn over het netwerk verdeeld en komen alleen incidenteel in een betekenisvol verband bij elkaar. Objecten bevinden zich, in afwachting van elk nieuw gebruik, in een repositorium. Alle data zijn on hold, afroepbaar, in steeds nieuwe configuraties. De ervaring en kennis die ze genereren is met elke configuratie een andere. De onverbrekelijke verplichting tussen object en context is bekend uit de oude media. In het digitale verkeer wordt de dynamiek tussen figuur en grond, tussen inhoud en vorm, tussen beeld en context oneindig geïntensifieerd. Het volume wordt eindeloos opgevoerd en in roulatie gebracht, terwijl de objecten tegelijkertijd stil liggen, in repositorium, zolang er geen aandacht aan wordt besteed — er geen zoekactie binnen het aanbod wordt verricht. Anders dan in de oude media maken de typerende eigenschappen van het netwerk de relatie tussen object en context incidenteel, tijdelijk. De vraag luidt hier tot slot hoe we met incidentele verbanden duurzaamheid kunnen constueren, in beelden die zichtbaar blijven.

(...)

Aandacht produceert zichtbaarheid. Wat verontachtzaamd wordt verdwijnt uit de beeldvorming. Zelfs een herinnering lost tenslotte op, daar helpt geen gedenkteken aan. Door onze aandacht te richten op het losse verband tussen de objecten — beelden, teksten — in een informatiserend aggregaat, zonder een geautoriseerde duurzame versie van een of ander geschiedenis te verwachten, zonder een zelfs maar bescheiden monument voorgespiegeld te willen krijgen, kunnen we tijdelijk zinvolle en betekenisvolle verbanden oproepen. De duurzaamheid van zulke incidentele beelden en geschiedenissen ontstaat op de bescheiden schaal van een terloopse articulatie, die tussen belangstellenden wordt gedeeld. In plaats van ons en masse met stomheid te laten slaan door gezaghebbende voorstellingen, vinden we betekenis juist in de intensivering van de communicatie over soms maar in zeer kleine kring gedeelde betekenisvolle verbanden, tussen objecten die mogelijk in een andere kring een ander verband en andere betekenissen genereren. De duurzaamheid van de betekenis is uitsluitend gegarandeerd in de duurzaamheid van de aandacht van degenen die deze betekenis hebben opgeroepen. Zowel auteurschap als lezerschap zijn gedeeld. Belangstellenden worden daarbij belanghebbenden.

(...)

In andere, meer politieke termen — die we moeten wantrouwen om hun oude connotaties — kunnen we denken aan een ‘democratisering’ van de betekenisgeving. Politieke democratisering is besmet door het 19e eeuwse idee van de massa, het volk, die onbestaanbare eenheid met een bij voorkeur gedeelde illusie, gedeelde ‘normen en waarden’. Als we dit onbetrouwbare ‘volk’ echter weten te verkleinen tot de groep ‘belangstellenden die belanghebbenden worden’ zien we een fraai effect van de netwerkcultuur ontstaan. Rond een gegeven interesse worden objecten uit het repositorium gelicht om een niet monumentaal, niet gemediatiseerd, maar duurzaam onder onze aandacht oplichtend verband gestalte te geven, waarvan wij, de eigenaren van de beeldvorming, kaarsen in de hand, de betekenis gedenken.

(...)

Het postmonumentale moment is een tijdelijk rustpunt, een losse knoop in een netwerk van relaties tussen belanghebbenden en de objecten van hun gading, net zo duurzaam als hun belangstelling voor deze objecten. Deze belangstelling te delen, er gezamenlijk de auteur en de lezer van te zijn, de kunstenaar en de recipiënt, resulteert in een zichtbaarheid die alleen afhankelijk is van de motivatie om de illusie in stand te houden. Duurzaamheid is voor de duurzamen. Ten teken van onze aandacht èn ter oriëntatie van onze blik, biedt elk postmonumentaal verband dat uit het repositorium wordt gelicht een helende plek, een verdichting van het weefsel, in een publiek domein waarvoor de aandacht onder invloed van commercialisering en mediatisering onherstelbaar wordt verscheurd.


black line



noot

[1] Robert Musil citaat in eigen vertaling op basis van een Engelse versie op het Internet. Nachlaß zu Lebzeiten verscheen in het Nederlands als “Het postume werk van een levende”, als Ceder-editie bij Meulenhof, Amsterdam 1987, isbn 90-290-1672-8 (‘Gedenktekens’, p. 63-67)













tekstindex

correspondentie (bijvoorbeeld naar jk @ het eigen domein)































joukekleerebezem.com 2011