header with earth from space

De ratio [informatiedichtheid/gebruiksdichtheid] is voor de openbare ruimte nu nog 1/oneindig. We moeten toe naar een verhouding oneindig/1. Pas als elke vierkante meter niet voornamelijk recreatief of utilitair wordt benut, maar opgenomen is in een interactief proces van maken, presenteren, beheren en vooral reflekteren, zal Nederland groeien. Dan neemt de relatieve consumptiesnelheid af, gaat de museale werkelijkheid weer leven en wordt een grijze ecologie weer gezond. En wonderlijk genoeg zal blijken dat de vierkante meter prijzen blijven stijgen: elke levende minuut.

de beste vierkante meter prijs—per minuut! is een bijlage bij moerstaal 3. Oorspronkelijk geschreven in opdracht van gemeente Rotterdam, als bijdrage aan de discussie over het kunstproject 'Muizengaatje', verschijnt de tekst binnenkort in druk. Online eerder in NQPAOFU 6.

jouke kleerebezem



De beste vierkante meter prijs—per minuut!

ecologie grise
De écologie grise van Paul Virilio is de ecologie van de afstand en van de vervuiling door de snelheid. Grijze ecologie verhoudt zich tot de natuur, maar beroept zich niet op haar kleur. Een groene ecologie toont zich bezorgd om onze natuurlijke habitat, om flora en fauna. Het is een ecologie van de leefomgeving—voor het dier in ons, dat ieder tegenwoordig koestert. De groene ecologie werd gemeengoed. Natuur wordt aan de meter aangeprezen. Natuur volgt trends, net als kleding, architectuur, vormgeving, the good life. Commerciële natuur kent alle verschijningsvormen waarin ze door de media gegoten wordt, van de wereldnatuur van het gelijknamige fonds, tot de kalmerende recreatieve natuur van de Center Parks, tot de jardins intérieurs van de lifestylebladen. Een groene ecologie groeit tegen haar verdrukking in, want het heeft de media achter zich. Natuur haalt grote oplagen. Een grijze ecologie daarentegen, lijdt onder de reproduktie- en verplaatsingssnelheid van onze habitats. Zijn armoede is onzichtbaar en moeilijk voor te stellen: de grijze ecologie is een mentale staat, waarin het einde van de wereld zich aandient. Niet in een of andere apocalyptische vorm, maar in letterlijke zin. Snelheid jaagt ons door de afstand heen. De wereld hoeft niet meer veroverd te worden. `Reizen vormt de jeugd', luidde eens het devies. Veelbelovende jongemannen maakten de grand tour. Tegenwoordig worden we op steeds jongere leeftijd in een overzichtelijke, eindige wereld geplaatst. De wereld-als-afstand hield op te bestaan. Virilio roept op (o.a. in Cybermonde, la politique du pire, een gesprek met Philippe Petit in de serie `Conversations pour demain'. Les éditions Textuel, 1996) tot een `politieke economie van de snelheid'. Elke niet door snelheid verslonden meter is meer waard dan een die zojuist werd afgelegd: er gelden economische wetten. Bovendien is snelheid politiek. Het opvoeren ervan heeft de traagheid vermoord—en ook de moord op een ander gemeengoed, de afstand, is een politiek misdrijf.

ecologie en markt
Op een kleine oppervlakte als die van Nederland dient elke vierkante meter intensief te worden gebruikt. De ratio van ons oppervlaktegebruik is af te leiden uit ons eigen aantal, de beschikbare gebiedsgrootte en de mobiliteit en functionaliteit die we verlangen. De schaarse openbare ruimte dient zowel een utilitair als een recreatief gebruik. Beide vormen van gebruik kennen een ecologie (of verschillende ecologieën), en een markt, of markten. Soms beconcureren ecologie en markt elkaar, soms sluiten ze een gelukkig contract. In het utilitaire gebruik van de openbare ruimte levert de belangenstrijd tussen een verkeersecologie (optimale mobiliteit) en een verkeersmarkt (zo veel mogelijk verkeer) nog steeds verstopte wegen op. Een voorbeeld van een gelukkiger belangenverstrengeling van ecologische en marktgestuurde mobiliteit daarentegen, is de vakantiespreiding, waarin de winst aan mobiliteit ook een absolute groei ervan stimuleert. De recreatieve ecologie en markt vinden elkaar natuurlijk zeer vaak als opponent, maar er zijn ook constructies waarin vormen van `natuurcompensatie' de marktpositie van een commerciële partij kunnen versterken. Met name in de stadsontwikkeling zitten woningbouwende en natuurbouwende partijen steeds vaker om de tafel, in plaats van op lokatie strijd te leveren. De consument is de lachende derde. Hij betrekt binnenkort een semi-vrijstaande woning in het groen of blauw van een ecologische hoofdstructuur.

In de ambitie om elke meter Nederland in enig opzicht rendabel te maken zijn partijen nog nauwelijks begonnen de mogelijkheden te verkennen. De meeste produkten getuigen dan ook van niet al te veel verbeeldingskracht. Zoals gezegd, ecologie en markt hebben het tij van de media mee, maar houden zich beide angstvallig aan de regels van een consensus-cultuur. Een polder-`model' mag een aantrekkelijk exportprodukt zijn en goed ogen in de media, het levert in onze dagelijkse ruimtelijke werkelijkheid geen experimenten op die de technologische ingenuïteit en sociale waaghalzerij van de oorspronkelijke inpoldering naar de kroon steken. Ook al werd de `gemaakte natuur' tot thema uitgeroepen van de Nederlandse presentatie op de wereldtentoonstelling van Hannover in 2000, veel meer dan een museale clubsandwich aan gecultiveerde natuurbeelden heeft het niet opgeleverd.

musealisering
De belangrijkste oorzaak van de inhoudelijke armoede van de openbare ruimte ligt in de hardnekkige misvatting bij beleidsmakers, ontwerpers, critici en commerciële partners, dat we er—in een tijd van medialisering en informatisering—verstandig aan doen onze natuur, de recreatieve ruimte en zelfs de utilitaire ruimte te musealiseren. Deze nieuwe vorm van korte termijn denken propageert beelden van de natuur, waarin de consument haar als `heel' (of in elk geval als `verzorgd') kan herkennen. Het beeld van een `hele' natuur wordt, gelardeerd met de nodige recreatieprothesen als terreinfietsen, zeilplanken en klim- en kampeergerei, via bus-abris, televisiecampagnes, reisbureaus, wereldtentoonstellingen en inderdaad musea gedistribueerd. De consument wordt in deze nieuwe natuur geprojecteerd en heeft het er, te oordelen naar zijn bestedingspatroon, goed naar zijn zin. Het aantrekkelijke van musealisering zit hem in het kortstondige, evenement-achtige karakter van de geboden recreatie. Een museum bezoekt men, een enkele keer, of regelmatig, om er bij wijze van lering en vermaak de werkelijkheid op afstand te houden. Het museum vereenvoudigt de werkelijkheid, door exotische interpretaties ervan in een historisch, institutioneel, didactisch en ideologisch veilig kader te presenteren (zoals ook in het museum voor moderne beeldende kunst traditioneel te doen gebruikelijk is). Op vergelijkbare wijze zien we in de inrichting van de openbare ruimte een hybridiserende kruisbestuiving van (landschaps-) architectuur, beeldende kunst, stedenbouw, vormgeving, een beetje wetenschap en wat commerciële informatievoorziening, de buitenissigste thematische omgevingen genereren, die echter nooit in radikaal konflikt zijn met de consensuele voorwaarden die we aan de recreatieve en utilitaire openbaarheid stellen: dat zowel ecologie als markt worden gespaard. Zo werd ook de Floriade in 1992 aanbevolen als een `Day Out Of This World', terwijl dit tentoonstellingsevenement anderzijds in de beste traditie van de wereldtentoonstellingen (en met die officiële status) de state of the art vertegenwoordigde op (tuinbouw-)technologisch, organisch en ecologisch gebied.

publikatie en communicatie
Verregaande musealisering is een tijdelijk antwoord op de onzekerheid van het informatiseringsproces waarin onze wereld gewikkeld is. In tijden waarin de consensus luidt dat `revolutionaire (technologische) veranderingen elkaar razendsnel opvolgen', wordt een cultureel tegenwicht gezocht. Juist informatisering (dat niet meer of minder betekent dan het digitaal `opslaan' en opnieuw toegankelijk maken van alle kennis die we bezitten...) biedt ideale voorwaarden tot musealisering, maar is tegelijkertijd het enige medicijn ertegen. Hoe kan dat? Eenvoudig gezegd komt het er op neer, dat informatisering twee representatievormen perfectioneert: publikatie, en communicatie. Het zijn respectievelijk de natuurlijke en de ideale bestaansvorm van informatie. Ons huidige informatiebegrip refereert voornamelijk aan openbaar gemaakte gegevens, die eenzijdig door een producent aan een consument worden verschaft. Een volwaardige informatiemaatschappij bestaat evenwel bij de gratie van informatie uitwisseling.

Het produkt informatie is maatwerk. Volledige informatisering dramatiseert de openbare handelingen `publikatie' en `communicatie', door ze aan geheel nieuwe voorwaarden te onderwerpen (computerisering, grote gekoppelde gegevensbestanden, snelle uitwisseling en toegankelijkheid, enz.). Nieuwe technologische voorzieningen vergroten echter ook het dramatische onderscheid tussen de twee fundamentele kwaliteiten van informatie: publikatie, communicatie. Het zijn kop en munt van een en dezelfde valuta, die elk een totaal verschillende waarde aangeven. Voor de komende `economie van de aandacht' (aandacht als enige schaarste), waarin onze digitaal opgeslagen kennis moet concureren en floreren, mogen we hopen dat de communicatiekant van de munt naar boven valt. Musealisering zal (als vorm van publikatie, die ze altijd geweest is), met de andere `oude', autoriserende en autoritaire publikatievormen, op de lange termijn verdwijnen. Als communicatie onze essentiële, vitale informatieverwerkingsoptie wordt—als een informatie-ecologie uiteindelijke de beste informatie-markt zal blijken op te leveren (en daar ben ik persoonlijk van overtuigd)—dan zal publikatie (het eenzijdige initiatief tot openbaar maken van gedachtengoed) alleen een theoretische optie zijn, die uitsluitend voor informatiehistorici van waarde is.

ont-musealisering als ontwerpstrategie voor de openbare ruimte
Hoe relevant is nu het verschil tussen publiceren en communiceren voor een ont-musealisering van de openbare ruimte? En hoe kan dit verschil worden ingezet voor de de-recreatisering van Nederland? Als in massarecreatie de consumptie van een gemusealiseerde, gepubliceerde werkelijkheid werd geperfectioneerd, dan moet voor een informatietijdperk (wil het werkelijk openbaar en democratisch zijn, en ruimte bieden), in die andere optie, communicatie, worden geïnvesteerd. Waar beginnen zulke investeringen in ons land?

Het grootste publishing house van Nederland is nog steeds de overheid. Het geeft dagelijks enorme stukken openbaarheid uit, in de vorm van infrastructuren, ontsluitingen, oprijstroken, afwerkplekken—herinrichtingen—in de hoop en verwachting voor haar burgers (`gebruikers') een leven in mobiliteit en openbaarheid mogelijk te maken. Overheids-openbare ruimte is geplande, ontworpen, ideologische ruimte. Nederland is een ontworpen produkt. De consumptie ervan zal nog jaren toenemen, ook met gebruikmaking van informatiseringsopties. De zichtbaarheid van politieke en commerciële ontwerpprocessen wordt daarbij steeds groter en de calculerende consument is waakzaam. Grote risicodragende bedrijven als bijvoorbeeld oliemaatschappijen zien al jaren de effecten van de openbaarheid en zichtbaarheid van hun handelen vertaald in de consumptie van hun produkten.

Informatisering vergroot de openbaarheid: niet door er meters aan toe te voegen, maar door de bestaande meters zichtbaarder te maken. Hierin initiatieven te ontwikkelen is geen klassieke ontwerpopgave, maar vereist een strategie die de interactie van belangen vooropstelt. Een overheersende aandacht voor traditionele ontwerpprocessen kenmerkt de vroege informatietijd: het is een laatste poging tot publikatie, voor een markt die zich de consequenties van een radikale informatisering nog niet voor kan stellen. Als een van Sony's new business strategieën erop gericht is de tweedehandsmarkt van apparatuur te controleren, dan blijkt daaruit een verschuiving van publiceren vóór een consument, naar communiceren mèt een consument, in een gesloten kringloop. De belangrijkste informatie is in deze kringloop niet gericht tot de consument, maar wordt door hem zelf verschaft. Zijn interessen worden nauwlettend gevolgd door de industrie, die zo goed mogelijk op behoeften moet kunnen inspelen. Als een produkt om welke reden dan ook niet meer voldoet, moet dit teruggenomen worden en aan de nieuwe behoeften aangepast.

Interactieve media staan model voor nieuwe produkten, waaronder een interactief geplande en beheerde (vorm gegeven) openbare ruimte. Deze zal niet alleen meer op lokatie worden genoten, maar als bron en referentie en investering dienen voor informatieuitwisseling. Informatisering is niet de radikalisering van de `inspraak', maar een marktgestuurde (niet noodzakelijkerwijze commerciële!) vertaling ervan. Wie zich met de ontwikkeling van de openbare ruimte bezig houdt geve zich rekenschap van een oplettende, communicatieve, investerende gebruiker. Onder ont-musealisering versta ik het proces waarin de consument van ontspanning, lering en vermaak in toenemende mate maatwerk moet worden aangeleverd. Mass customization heet dat in marketing termen. Tegenover deze dienstverlening aan de consument staat een verhoogde produktiviteit van die `gebruiker'. Hij of zij moet de ruwe gegevens aanleveren (en privacy inleveren!) waarop een industrie (overheid en commercie) maatwerk kan leveren. De interessantste vierkante meters openbaarheid zullen daarom die zijn, waar consument en producent voortdurend van rol verwisselen en elkaar het initiatief gunnen. De-recreatisering heet de omslag in de waardering van de consument voor de ruimte die hem zo geboden wordt. In toenemende mate zal hij deze zelf mede inrichten, of zal deze naar zijn voorkeuren worden geëxploiteerd. Informatisering is de logistieke organisatie van zulke investeringen, in geld en aandacht.

informatieverdichting als ruimtescheppende voorwaarde
In ons overvolle land staat de informatiedichtheid van de openbare ruimte nog in geen verhouding tot de gebruiksdichtheid. In oplossingen om de fysieke dichtheid te verlichten wordt naar oude modellen, naar publikatiemodellen, gegrepen: grotere oplagen, scherpere prijzen en een betere distributie (meer natuur, investeringscompensaties tussen utilitaire en recreatieve bestemmingen, een fijnmaziger infrastructuur). De eigenlijke verlichting van de gebruiksdichtheid, het scheppen van ruimte, ontstaat pas in een radikale verhoging van de informatiedichtheid.

Een bevrijding van de arbeid, door deze aan machines (informatieverwerkende en -genererende machines) (Vilém Flusser's Von Subjekt zum Projekt) over te laten, produceert vrije tijd, en schept ruimte. Deze tijd zal worden besteed in de `roes van de communicatie' (Baudrillard et al). De ledigheid van de communicatie (leeg van arbeidsdwang) spiegelt mogelijk een nieuwe ledigheid van de natuur en de openbaarheid voor. Al eerder bepleitte ik hier het ontdoen van de stedelijke openbaarheid van haar communicatieve tekens (29 mei 1998, NQPAOFU 3, derde alinea. De ruimtewinst die ontstaat door het verplaatsen van communicatie en informatieuitwisseling naar nieuwe media vereist een andere conceptualisatie van de openbare ruimte.

De ratio [informatiedichtheid/gebruiksdichtheid] is voor de openbare ruimte nu nog 1/oneindig. We moeten toe naar een verhouding oneindig/1. Pas als elke vierkante meter niet voornamelijk recreatief of utilitair wordt benut, maar opgenomen is in een interactief proces van maken, presenteren, beheren en vooral reflekteren, zal Nederland groeien. Dan neemt de relatieve consumptiesnelheid af, gaat de museale werkelijkheid weer leven en wordt een grijze ecologie weer gezond. En wonderlijk genoeg zal blijken dat de vierkante meter prijzen blijven stijgen: elke levende minuut.








correspondentie: moerstaal@nqpaofu.com































moerstaal, 2000